Elk land zijn Valkenburg
Neem nou Gruyères in Zwitserland, met een kasteel op een rots. De burcht is al van ver te zien. Je voelt het meteen. Hier zetelde de macht, met deze kasteelheer viel niet te spotten. Of neem Vézelay in de Bourgogne, verzamelpunt voor de weg naar Santiago de Compostela, of Ronda in Andalusië. Deze plaatsen hebben één ding gemeen: een rots, een parkeerplaats voor touringcars en een stroom toeristen voor één dag. Zo heeft ieder land zijn eigen Valkenburg. Maar wat is de aantrekkingskracht van deze moderne bedevaartsoorden? Waarom hijsen elke dag bussen vol toeristen, religieus of niet, zich de rots op om aan de massale ommegang deel te nemen?
‘En waarom doe ík dit?’, vraag ik me af als ik uit de auto stap aan de voet van het kasteel van Gruyères. Waarom laat ik me meeslepen door deze lange stoet de bergen in? De parkeerplaats is een beproeving, een onaangename vlakte met bussen. Er is geen schaduw en de asfalt smelt bijna van de hitte. Het stinkt en om de afvalbakken zwermen wespen. Ik houd niet van mensenmassa’s. Ik had beter aan het water gaan liggen en lekker gaan zwemmen. Toch schuifel ik met tientallen toeristen langs het pad dat leidt van de parkeerplaats naar de voet van de heuvel. Want het antwoord op mijn vraag ligt boven. Dus schuif ik gedwee aan in de rij.
Hoeveel treden is het nog? Ik ga redelijk snel naar boven en ik passeer oudjes die moeizaam de eerste trappen bestijgen. Ook zij vragen zich wellicht af wat ze hier doen op dit uur van de dag. We zijn moderne pelgrims, pelgrims zonder geloof. Onderweg denk ik aan Valkenburg, ik denk aan de Limburgse rots met de dagjesmensen en het Grendelplein met zijn horeca. Ieder land heeft zo zijn Valkenburg, realiseer ik me. Zelfs in landen waar je het niet zou verwachten, zoals Albanië, kun je zomaar een Valkenburg herkennen in het plaatsje Krujë.
Landen als Frankrijk hebben er zelfs meer dan één. Het is niet zo moeilijk om in aanmerking te komen voor het Valkenburg van… Alles wat je nodig hebt is een rots met een oude burcht en een parkeerplaats voor touringcars. De rest volgt vanzelf, het uitzicht, de toeristen, souvenirshops en restaurants met onvriendelijke bediening en dito dagschotels. In vroeger tijden gingen pelgrims op reis als een vorm van boetedoening. Ben ik bezig met een boetedoening voor beleden zonden? Daar denk ik over na terwijl ik bijna boven ben. Is dit een loutering voor mijn ziel? Dan is deze rots niet hoog genoeg. Het zweet loopt in straaltjes langs mijn rug, maar het is natuurlijk een kleine hobbel in het leven van een zondaar. Want ik ben er bijna.
Boven stop ik bij de eerste hoek om even uit te rusten van de klim. Ik neem het schouwspel in me op. Voor me ligt een middeleeuws pleintje omringd door Zwitserse huisjes, heel veel geraniums en Zwitserse vlaggen. Op de achtergrond schitteren de Alpen. Hier doen de mensen het dus voor. Het is net een ansichtkaart. In een reflex grijp ik naar de camera om het plaatje vast te leggen, datzelfde plaatje dat te koop is op de talloze ansichtkaarten, en vele malen mooier. Maar de Japanner in me wil het toch graag zelf vastleggen.
Ik loop de route langs de bezienswaardigheden, de burcht en de smalle straat er naar toe. Het interieur sla ik over, net als de vele shops. De bordjes lees ik niet: geen zin in geschiedenisles vandaag. Ik kijk naar de mensen die langs schuifelen. Na een tijdje zie ik repeterende handelingen. Ik kijk naar wéér een ouderpaar dat wacht bij de poort tot hun kinderen zijn uitgeklommen, ik kijk naar wéér een vrouw die wacht tot haar man die foto heeft gemaakt. Ik kijk naar de vele fotosessies met opa, oma en de kleinkinderen. En ik wacht tot er weer een voorbijganger wordt aangeklampt, zodat er nog een sessie volgt met zijn allen.
Het bezoek aan de rots voltrekt zich volgens vaste patronen. Tegen elf uur in de ochtend komt de stroom dagjesmensen op gang. Engelsen, Japanners, Spanjaarden, een oma met een bloemetjesjurk, een wandelstok en een zoon op leeftijd. Echtparen met matchende windjacks en rugzakken. Vanuit de bus lopen we puffend een steil pad omhoog. Na de inspanning volgt de beloning van het beloofde panorama, de ronde langs de oude huisjes, de souvenir-winkeltjes en ten slotte het neerzakken op het terras in een Van-der-Valk-achtige ambiance. Als kers op de appelmoes rusten we uit, drinken en eten we en kijken we een tikkeltje meewarig naar de stroom toeristen die na ons komt en nu het fototoestel grijpt om dezelfde foto te maken van de dwangburcht.
Langzaam dringt het besef tot me door dat ik onderdeel uitmaak van het ritueel, een pelgrimage die de moderne toerist zichzelf oplegt. Ik volg hetzelfde ritueel. Eerst moet ik nog lachen om die toeristen. Een onafzienbare rij malle hoedjes en witte kuiten trekt voorbij. Ik vergeet voor het gemak hoe ik er zelf bij loop. De meeste bezoekers leggen hun schaamte af op de parkeerplaats. Ook ik onderga de transformatie en kruip in de huid van de toerist. Heb ik nu een antwoord op de vraag waarom ik de rots op ben geklommen? Is mijn nieuwsgierigheid bevredigd? Is het de uitstraling van de rots, een heiligdom? Wie aankomt op de parkeerplaats van Mont St. Michel, blijf niet zitten in de bus. Nee natuurlijk niet. Je gaat die rots op. Je gaat mee met de stroom en klimt, en klimt op het altaar van de moderne pelgrim.
Ik concludeer dat het uitzicht van de rots het hoogtepunt is. Het uitzicht is in ieder geval mijn beloning. Het panorama is prachtig. Weidse luchten en imposante bergtoppen. Het panorama is van alle tijden, het is de klassieker onder de toeristische trekpleisters. De renaissance-dichter Petrarca besteeg al eens de Mont Ventoux – louter om het uitzicht werd later beweerd. Dat was uitzonderlijk in een tijd waarin toerisme niet bestond en mensen meestal reisden om religieuze redenen. “Het bereiken van de fysieke top leidt tot een toestand van gelukzaligheid…”, schrijft Léon Hanssen (in De berg van Petrarca – Trouw, 28 juni 2008). Het uitzicht is ook voor mij misschien geen religieuze maar dan op zijn minst een spirituele ervaring.
Een goed panorama is het kalmerend middel bij uitstek voor de stadsmens. In de hectiek van het dagelijks leven staat alles op zijn kop. Het leven in de stad is rommelig en onoverzichtelijk. Boven wordt onder en onder wordt boven. Het uitzicht is voor mij een visuele reset. De aarde is weer beneden en de hemel is weer boven. En de horizon is een streep die deze twee uit elkaar houdt en duidelijkheid schept. Het heeft op mij dezelfde uitwerking als de resetknop die je smartphone laat terugkeren naar de fabrieksinstellingen. Nu doet alles het weer, je werkgeheugen is leeg en je bent klaar voor de volgende uitdaging, klaar voor het nieuwe jaar.
Als ik tevreden de trap afloop naar de parkeerplaats denk ik aan Bouillon, Ronda, Rocamadour, Krujë, Idar-Oberstein, Cinque Terre, Valkenburg: Het walhalla van de dagjesmens. Het is een mini pelgrimage voor schoonmoeders. Het is overzichtelijk. Het is inspannende ontspanning. Het is geplande verrassing. Maar het is pas leuk als je het met zijn allen doen. Want zeg nou zelf. Zonder de toeristen zou er toch niks aan zijn? Dan zou er niks te zien zijn. Er zou geen rituele ommegang zijn. Zonder de toeristen zou het gewoon een rots zijn, een rots met een gebouw en een veel te hete parkeerplaats.